Op weg naar mijn werk, in de lange gele poldertrein, zoals Merel het zo mooi kan omschrijven.
Ik kijk door het raam. Of eigenlijk, in het raam. Via het raam, naar de medereizigster voor je.
Door de muziek heen hoor ik haar praten. Naast haar zit een vriendin. Ze wijzen elkaar op stukjes in de krant. De Sp!ts.
Haar oom, of de oom van haar vriendje, heeft een ander huis gekocht. Maar hij wil zijn oude huis niet verkopen. Of zij er niet een jaartje inwillen. In Weert. Weert. Gat of all gatten, zoals ze het zelf zei.
Ze gingen naar school. Anderhalfuur refelctie praatje. Dan moest je vertellen waarom je dit zus en zo deed, en dat nu net weer anders. Ze was er te nuchter voor zei ze, maar ze weet precies wat ze willen horen. Dus dan praat je gewoon met de wind mee.
Ook had ze een verslagje gemaakt en opgestuurd, waarin ze melde dat haar begeleidster irritant was. Ze verbeterde haar elke keer als ze iets verkeerd zei. Vreselijke kakkers, waren het op school, vond ze.
Maar, het valt toch wel mee? vond de vriendin die naast haar zat. Nou, ze heeft wel erg vaak dat ze hun zegt in plaats van zij. Maarja, ze was ook een West-Fries he? Die letten daar niet zo op.
Zie je nou! dacht ik. Het ligt niet aan mij, het ligt aan de omgeving waar je woont. Die verpesten je gewoon. Met de paplepel ingegoten, je kent het wel.
Dat ken wel denk? riep ze uit als voorbeeld. Inderdaad zeer herkenbaar. En oh zo fout.
De treinreis duurde een stuk korter dan normaal. Ik keek in het raam. Ik keek in spiegelbeeld.
Leave a Reply