Soms kwam ik binnen en was er nog helemaal niemand. Soms waren ze eten op het “platje”, het stukje restaurant dat je opkon door de goede deur door te gaan in de keuken. Als het druk was, werd dit platje ook gebruikt, en moesten we oppassen met geschreeuw en harde muziek in de keuken.

Soms waren ze gewoon helemaal zoek.

Op een dag hadden we een duif in de toren. De Hoofdtoren is nogal een oud, monumentaal pand. Met klokken in die de tijd aangaven. Die klokken heb ik van binnen nooit gehoord eigenlijk, maar later wel als ik op het houten hoofd zat, gezellig een biertje te drinken.

De duif was naar binnen gevlogen, maar wist de weg terug waarschijnlijk niet meer. Zo groot waren de ramen nu ook weer niet.

Waar de klokken van de toren hingen was het erg hoog, en krap, en oud. Eigenlijk durfde niemand helemaal naar boven, ook omdat de duif je meteen aanvloog als je je hoofd door het luik stak.

Af en toe kwam de duif langs vliegen, en ging hij ergens op een balk zitten, waar we hem dan wel konden zien.

Dus dat werd afmaken. Niets aan te doen, zo susden we ons eigen geweten. Er werd begonnen met een luchtbugs van handformaat, zo’n pistool ding zeg maar.

Een stagaire had een geweer-windbugs staan. Die was veel krachtiger. De bugs werd meegenomen, en er werd heftig geschoten. Iedreeen was er bij natuurlijk, de keuken geheel onbemand. Er waren toch nog geen gasten in het restaurant.

Er werd fanatiek geschoten. Oud potjes en glazen werden geraakt, maar de duif in eerste instantie niet.

Na een dag of drie hadden ze hem toch te pakken. De toren was weer duifvrij. Maar inmiddels was het schieten zo leuk en verslavend geworden, dan er nu gemikt werd op blikken appelsoep. Of andere potjes die op balken stonden. Hoe ze daar ooit gekomen waren? Het stonk in ieder geval behoolijk als het ding omver werd geschoten.

Iemand van de bediening kwam eens boven. Dat we nu wel gauw moesten stoppen, want de gasten in het restaurant hoorden ons geschiet.

Oh. Nou, dan gaan we maar aan het werk.